Deelmobiliteitshubs: nieuwe fase van leren en opschalen
Deelmobiliteitshubs staan steeds meer in de belangstelling als een van de schakels om de groei van deelvervoer te versnellen. Overheden werken samen om meer te leren over de rol en waarde van deelmobiliteithubs en naar fact-based beleid te gaan. Zo worden tot 2026 al zo’n 1.000 van deze hubs gerealiseerd en de volgende fase van de uitrol staat op het punt van beginnen. Een mooie aanleiding om dieper in te zoomen op het belang en de toekomst van deze hubs. Dat doen we met Bob Mangelsdorf. Hij coördineert namens het ministerie van IenW de uitrol van en kennisopbouw over deelmobiliteitshubs en werkt tevens binnen het programma Natuurlijk!Deelmobiliteit.
Wat dragen deelmobiliteitshubs bij aan de verandering van mobiliteit?
“Deelmobiliteitshubs bieden een oplossing voor de bereikbaarheid van steden en meer landelijke gebieden,” begint Bob. “Het zijn herkenbare plekken in de openbare ruimte waar reizigers kunnen kiezen uit verschillende vormen van deelmobiliteit, zoals (bak)fietsen, scooters en auto’s. Zulke hubs verbeteren niet alleen de toegankelijkheid van deelmobiliteit, maar helpen ook verrommeling in de openbare ruimte te voorkomen. Ze bieden gemeenten de kans om deelvervoer op een gestructureerde manier te verankeren in lokaal mobiliteitsbeleid.”
Wat was de aanleiding voor het Deelmobiliteitshubs programma waar jij bij betrokken bent?
“Hoewel het idee van hubs al veel langer bestaat, misten we tot voor kort ervaringscijfers over hun concrete invloed op het gebruik van deelmobiliteit en de ervaringen van reizigers. Dit leidde in 2022 tot de start van de investeringen in de deelmobiliteitshubs waarvoor het ministerie van IenW 7 miljoen euro aan co–financiering beschikbaar heeft gesteld. We hebben drie uniforme hub–types ontwikkeld die voldoen aan duidelijke fysieke en digitale voorwaarden. Denk hierbij aan een herkenbaar visueel ontwerp volgens de Mijksenaar-identiteit en het delen van data door aanbieders. Daarnaast voeren deelnemende regio’s vaak beleid dat gebruik van deelmobiliteit stimuleert.”
Wat heeft dit programma tot nu toe bereikt?
“In de zogenoemde eerste en tweede ‘tranche’ realiseren we tot en met 2026 meer dan 1.000 deelmobiliteitshubs. Deze bevinden zich in verschillende typen gebieden: van grootstedelijke buurthubs voor tweewielers tot strategische locaties bij openbaar vervoer en in landelijke gebieden. Een belangrijk onderdeel van deze tranches is het leren: wat werkt wel en wat niet binnen een hub? Zo hebben we veel meer inzicht opgebouwd in de ruimtelijke inpassing, succesvolle locaties van de hubs, de kosten en effecten van hubs en het flankerende beleid dat gemeenten voeren. Dit levert waardevolle lessen op die we in nieuw beleid en nieuwe projecten toepassen.”
Inmiddels staat de derde tranche op het punt van beginnen. Wat maakt deze anders?
“De derde tranche, die loopt van 2025 tot 2028, richt zich op nieuwe vraagstukken en use cases,” legt Bob uit. “We gaan kijken naar aanvullende kennis en ervaringen die betrekking hebben op de grotere hubs, op andere use cases van hubs, de implementatie van hubs in relatie tot de deelauto en op hubs in het landelijk gebied in combinatie met stimulerend beleid. Ook zijn er experimenten gepland met wijkhubs die worden meegenomen in gebiedsontwikkelingen. In totaal worden er zo’n 500 extra hubs uitgerold, verspreid over regio’s, gemeenten en provincies zoals Regio Groningen-Assen, Steenwijkerland, de Stedendriehoek, Gemeente Ede, Provincie Utrecht, en steden als Amsterdam en Eindhoven. Deze verscheidenheid aan locaties helpt ons begrijpen hoe we deelmobiliteit op grote schaal tot een succes kunnen maken.”
Wat is de exacte status van deze derde tranche?
“De recente publicatie van de Kamerbrief (BO MIRT 2024, red.) is een belangrijke stap. Het benadrukt dat het Rijk en mede-overheden zich gezamenlijk willen inzetten voor meer deelmobiliteitshubs en zo bijdragen aan de versnelling van deelmobiliteit in Nederland. Dat de financiële afspraken nu vastgelegd zijn, bevestigt de ambitie om samen te blijven leren bij het uitrollen van deze hubs. Het doel is dat in 2028 de hubs zijn gerealiseerd.”
Wat verwacht je van de komende jaren?
“We zullen steeds beter gaan begrijpen hoe hubs in verschillende contexten functioneren, zoals in landelijke gebieden en bij bedrijventerreinen. Ook kijken we naar de relatie tussen hubs en ander beleid, zoals parkeermaatregelen en de integratie met openbaar vervoer. Met deze lessen willen we andere overheden die starten met het implementeren van hubs helpen zodat zij niet weer opnieuw het wiel hoeven uit te vinden. Samen maken we het beleid beter en proberen we de opschaling van deelmobiliteit verder vorm te geven.”
Welke plek hebben de hubs in het programma Natuurlijk!Deelmobiliteit?
“De deelmobiliteitshubs zijn een belangrijk onderdeel van het Nationaal Programma Natuurlijk!Deelmobiliteit. Wat we leren in de derde tranche, nemen we mee in andere projecten die we uitvoeren binnen ons programma. Ook zorgen we ervoor dat de inzichten die we opdoen meegenomen worden in een ander programma, dat zich specifiek richt op hubs die worden aangelegd voor de ontsluiting van woningbouw. Zo bouwen we samen met alle betrokkenen zoals overheden, aanbieders, kennisinstellingen én natuurlijk reizigers aan het heel gewoon maken van deelmobiliteit.”
Wat wil je meegeven aan gemeenten en andere betrokkenen?
“Blijf investeren in het leren van elkaar, sluit Bob af. Op heel veel plekken hebben we al concrete ervaringen opgedaan in de uitrol van hubs en deelmobiliteit. We proberen heel goed te kijken wat op verschillende plekken werkt én juist niet werkt. Deelmobiliteitshubs zijn een prachtig voorbeeld van hoe samenwerking tussen verschillende partijen kan leiden tot concrete vooruitgang. Alleen door samen op te trekken, kunnen we ervoor zorgen dat deelmobiliteit een integraal onderdeel wordt van de manier waarop mensen zich verplaatsen.”
Reacties